
Jurisprudentie
AZ8602
Datum uitspraak2007-02-08
Datum gepubliceerd2007-03-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/3468 MAW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-03-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/3468 MAW
Statusgepubliceerd
Indicatie
De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan in redelijkheid niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd. Gelet op het voorgaande had verweerder eiser in zijn bezwaar niet-ontvankelijk dienen te verklaren. In dit licht bezien is het beroep van eiser kennelijk gegrond. Het bezwaar van eiser zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard.
Uitspraak
Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg.nr. AWB 06/3468 MAW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:54
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
UITSPRAAK IN HET GEDING TUSSEN
[eiser], wonende te [gemeente A], eiser,
en
de Staatssecretaris van Defensie, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
1. Eiser heeft bij brief van 7 april 2006 beroep ingesteld tegen een besluit van 3 maart 2006, waarbij verweerder zijn besluit van 2 november 2004 na bezwaar heeft gehandhaafd.
2. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser kennelijk gegrond is en heeft derhalve met toepassing van artikel 8:54 van de Awb het onderzoek in de zaak gesloten. Dit oordeel is gegrond op de volgende overwegingen.
2. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van die wet is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
3. Het primaire besluit is bekendgemaakt op 2 november 2004, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is begonnen op 3 november 2004 en geëindigd op 14 december 2004. Het ongedateerde bezwaarschrift is op 21 december 2004 door verweerder ontvangen. Het bezwaarschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
4. Ten aanzien van de vraag of het bezwaarschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, overweegt de rechtbank het volgende. Het bezwaarschrift is niet gedateerd en voorts niet per aangetekende post verzonden. Ook overigens heeft eiser niet kunnen aantonen op welke dag zijn bezwaarschrift ter post is bezorgd. Nu hierdoor de datum van terpostbezorging niet kan worden vastgesteld en de datum van ontvangst van het bezwaarschrift bezorging ter post na 14 december 2004 zeker niet uitsluit, kan er naar het oordeel van de rechtbank niet van worden uitgegaan dat eiser het bezwaarschrift uiterlijk op de laatste dag van de termijn heeft verzonden. Het bezwaarschrift kan dan ook niet worden geacht te voldoen aan het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
5. Ten aanzien van een na afloop van de gestelde termijn ingediend bezwaarschrift blijft ingevolge artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
6. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan in redelijkheid niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De door eiser aangevoerde omstandigheid dat de vertraging van zijn bezwaarschrift veroorzaakt zou kunnen zijn door de verhuizing van het Dienstencentrum Juridische Dienstverlening naar een andere locatie kan hem reeds niet baten, nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd.
7. Gelet op het voorgaande had verweerder eiser in zijn bezwaar niet-ontvankelijk dienen te verklaren. In dit licht bezien is het beroep van eiser kennelijk gegrond. Het bezwaar van eiser zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard.
8. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,--, te weten € 322,-- voor het beroepschrift bij een zaak van gemiddeld gewicht.
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
verklaart het bezwaar van eiser tegen het besluit van verweerder van
2 november 2004 niet-ontvankelijk;
bepaalt dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Defensie) aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 141,--, vergoedt;
veroordeelt voormelde rechtspersoon in de proceskosten ten bedrage van € 322,--, welke kosten deze rechtspersoon aan eiser dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. E. Kouwenhoven en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P.J. Heesen.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij aan de rechtbank verzoeken omtrent het verzet te worden gehoord.

